De ontwikkeling van de flipperkast.
De ontwikkeling van de flipperkast was
een Bagatel, letterlijk, een spel dat werd gespeeld aan het hof van Lodewijk
XIV. Het speelveld had de afmeting van een kleine biljarttafel en helde
lichtjes af. Een speler lanceerde de ballen met een keu en als ze niet in één
van de gaten vielen, belanden ze terug op het beginpunt.
In de
Verenigde Staten kreeg het spel de naam 'Pinball' en het werd er populair in de
tweede helft van de 19de eeuw.
In mei 1871
nam Montague Redgrave een patent op een kast, waarbij de ballen werden
afgeschoten met een 'plunger', een trekker met veermechanisme. Dit systeem zou
bijna ongewijzigd blijven in de loop der tijden. Vijf jaar later kocht hij twee
concurrerende firma's uit om het alleenrecht op het spel te kunnen houden. Toen
die manier van zaken doen niet bleek te werken, gooide hij het over een andere
boeg; hij liet andere firma's zijn patenten copiëren en hield zo toch het
monopolie vast voor de Verenigde Staten.
De
Engelsman Henry Pessers was de eerste om het balspel te combineren met een
muntautomaat; in 1889 nam hij een patent op zijn 'Pickwick', een naam die hij
ontleende aan een roman van Charles Dickens, waarin die het bagatelspel
beschreef dat werd gespeeld in de Peacock taverne. De fabrikant beheerste de
markt tot in de jaren '20.
Robert
Little, een Canadese ingenieur en specialist in drankenautomaten, construeerde
een interessante variant door het spel te combineren met een verkoopautomaat.
Na de inworp van een muntstuk verkreeg men een sigaar, doch tegelijkertijd werd
een kogeltje gelanceerd en als dat op de juiste plaats belandde, won men twee
extra sigaren.
De
gebroeders Caille uit Detroit vonden de 'Log Cabin' uit, waarbij het speelveld
was afgedekt met een glasplaat. Dat was verre van nieuw, het verschil zat hem
in de afmetingen; het speelapparaat paste net op toog van de saloons en dus kon
hij er meer van afzetten dan andere fabrikanten van hun grote bakken.
Omstreeks
1930 was de 'pinball'-industrie tot volledige bloei gekomen en kwamen er drie
namen bovendrijven: Bally, Gottlieb en Williams.
David
Gottlieb kocht in '30 de rechten van de 'Bingo' van de Novelty Manufacturing
Company. Zijn eerste speelautomaat kende slechts een bescheiden succes, maar
zijn tweede ontwerp was een schot in de roos. Zijn 'Baffle Ball' was
volautomatisch doch had geen flippermechanisme. In '31 kon hij 50 000
stuks van zijn toestel verkopen tegen de prijs van 17,5 dollar per stuk. En dat
in volle economische crisis! De prijs van een spel was dan ook erg laag
gehouden: zeven ballen voor 1 cent, dat kon zelfs de grootste armoezaaier zich
nog veroorloven. Om aan de vraag te kunnen blijven voldoen nam hij het lopende
band-principe van de automobielindustrie over.
De Lion
Manufacturing Company van Ray Moloney had nog meer succes met de 'Ballyhoo', zo
genoemd naar een bekend satirisch tijdschrift. Het apparaat had een kleurrijk
speelveld dat de spelers leek te betoveren. Er werden 75 000 apparaten aan de
man gebracht aan de prijs van 16 dollar. Om maximaal te profiteren van de
naamsbekendheid van het spel wijzigde Moloney de firmanaam in 'Bally'.
Nadat de
eenarmige bandieten werden verboden wierpen ook deze fabrikanten zich op de
lucratieve bingomarkt. Meer dan 100 bedrijven namen toestellen in productie en
bij de bekendste hoorden Mills en Jennings.
Zelfs
fabricanten van JUKE-BOXEN waagden zich
aan bingo's; Wurlitzer en Rock-Ola brachten puzzels op de markt, die bal na bal
konden worden samengesteld.
In het
midden van de jaren '30 kon men de balspelen overal aantreffen: in café's, bij
slijters, kappers, in tankstations en restaurants. Ze werden opgesteld op een
strategische plaats: net naast de kassa, zodat het wisselgeld meteen 'goed kon
worden besteed'.
Tot dan toe
had een speler zelf zijn score moeten bijhouden; bepalen wie een puntenrecord
had opgetekend was een tijdrovende bezigheid en onderhevig aan 'vergissingen'.
Harry
Williams was een jonge inwoner van Californië schreef daarop een nieuw
hoofdstuk 'pinball'-geschiedenis. Hij ontwierp als eerste een kast met een
verlicht speelveld (op 4 batterijen van 6 volt), die de score automatisch
bijhield.
Nieuwe
innovaties volgden. De 'Rocket' ('32) van Bally betaalde automatisch de winst
uit. Williams introduceerde de 'Contact' ('33), waarbij de ballen via
elektromagneten terug in het speelveld werden geschoten.
Het was
opnieuw Williams die wat bedacht, nu tegen de 'mishandeling' van de
speelautomaten door de spelers. Om het stoten tegen te gaan bouwde hij het
'tilt'-mechanisme in, waarbij het spel werd afgesloten als de kast te veel werd
bewogen. Hij verkreeg dat door in het centrum een ring met een pendel te
hangen; als de pendel tegen de ring slingerde, lichtte het woordje 'TILT' op en
was het spel automatisch voorbij omdat de tellers weer op nul werden gezet.
De volgende
nieuwigheid was het aanbrengen van een 'achterwand' aan de automaat ('35), een
verlichte en gekleurde glasplaat met opgeschilderde afbeeldingen. Dat bood veel
grafische mogelijkheden om de aantrekkingskracht van het behendigheidsspel te
verhogen.
Bally vond
de bumper uit, waardoor extra-punten konden worden gescoord telkens een bal er
tegenaan botste. Het werd meteen door de andere fabrikanten overgenomen en ze
organiseerden een opbod: 'Bowling Alley' van Gottlieb had 10 bumpers,
'Buckaroo' van Chcicago Coins had er 15 en 'Ali Baba' van Stoner was de top
terzake met 24 extra scoremogelijkheden.
Tussen '42
en '45 lag de productie van bingo's stil i.v.m. de Tweede Wereldoorlog, toen de
fabriekscapaciteiten moesten worden ingezet ten gunste van de geallieerden.
Na de einde
van het conflict was het aantal fabricanten uitgedund tot: Bally, Gottlieb,
Exhibit, Genco, Keeney, Chicago Coin en Williams.
In '46 vond
Harry Mabs van Gottlieb de flippervinger uit, een klein ovalen stuk plastic,
gekapseld in gummi. Het toestel was nu volwassen geworden en een écht
behendigheidsspel. De 'Humpty Dumpty' uit '47 was de eerste flipperkast, die
naam waardig; er werden 6500 stuks van vervaardigd.
De
concurrentie nam de innovatie over en verbeterde ze; Bally maakte de flipper
steviger, waardoor een speler de ballen tot in het bovenste speelveld kon
terugschieten.
Gottlieb's
'Super Jumbo' uit '54 was de eerste flipperkast die de score kon bijhouden van
vier spelers; tot dan toe was het altijd een 1-persoonsspel geweest.
De andere
fabrikanten volgden meteen, bij voorbeeld Williams met zijn 'Race The Clock'
('55).
Gottlieb
counterde met een toestel voor twee spelers, de 'Duette'.
Bleef een
laatste broodnodige aanpassing. Tot dan toe had een speler zelf een
optelsommetje moeten maken om te weten hoeveel punten hij had gescoord. Het
getal 4.530.000 werd opgelicht als '5 miljoen', '500.000' en '30.000'.
In het
begin van de jaren '60 kon elke speler meteen zijn score aflezen in een
venstertje. De ontwerpers van de glazen achterpanelen moesten nu geheel anders
gaan denken bij het verwerken van de score-aanduiding in hun tekeningen.
Vrijwel om
de acht weken kwam er een nieuw toestel (of achterplaat) op de markt.
'Bright
Lights' van Bally had een speelveld met 25 holes die correspondeerden met de
bingokaart in het achterstuk. Drie of meer horizontale, verticale of diagonale
lijnen gaven recht op vrijspelen.
Bij
'Add-a-Ball' van Gottlieb konden extra kogels worden verdiend.
De 'Drop
Targets' werden geintroduceerd door Williams; nadat een Drop Target was
getroffen door een kogel verdween het in het speelveld
De
'spinner' van Gottlieb draaide om zijn as als hij werd geraakt; hoe meer
omwentelingen hij maakte hoe meer punten werden gescoord op de 'Swing Along'
('65).
Bij de
'Capersville' van Bally kon met drie kogels tegelijkertijd worden gespeeld.
In '68
werden de flippers verlengd van 5 cm tot 7,5 cm. De 'Hayburners II' van
Williams was nog maar net op de markt of de flippers van de concurrerende
toestellen bleken ook met de helft te zijn gegroeid.
In de jaren
'70 gaven Gottlieb en Williams de toon aan; Bally moest wachten tot de
introductie van de 'Four Million B.C.' voor het weer in de smaak viel bij de
spelers mede dankzij de realistische tekening en het ongewone afschot: de kogel
liep diagonaal over het speelveld.
Daarna
volgden: 'Fireball', 'Zipper-Flipper' en 'Multi-Ball' (met een schijf die de
kogels in alle richtingen schoot).
De
ontwerpers gingen populaire popzangers verwerken in de tekeningen. Het begon
met de rockopera 'Tommy' bij de 'Wizard' van Bally (10.000 stuks) en de schijf
toonde Roger Daltrey en Ann Margret.
Elton John
mocht figureren bij de 'Captain Fantastic' (16.155 stuks); het was het laatste
elektromagnetische toestel, daarna zou de elektronica eraan te pas gaan komen.
Voortaan
stuurde de microprocessor het hele proces. Het betekende het einde van de
1-persoonstoestellen, want de prijs van een elektronisch toestel bleef gelijk,
ongeacht het aantal spelers: tot dantoe kostte een 2-persoons flipperkast 5000
frank meer en een 4-persoons 12 500 frank.
De
ontwerpers leenden nu figuren aan de popwereld, tv-series en de cinema, bij
voorbeeld: 'The Six million Dollar Man' (de man van 6 miljoen), 'Buck Rogers',
'James Bond', 'Spiderman', 'Star Trek', 'Charlie's Angels', Kiss, Dolly Parton
en de Rolling Stones.
De
flipperschijven konden worden beschouwd als de visitekaartjes van de
fabricanten. 'Criss Cross' uit '34 was het eerste toestel met een dergelijke
sierplaat, maar de jaren '50 worden beschouwd als het hoogtepunt ter zake.
De ontwerpers gebruikten zowat alle denkbare
kunststijlen: surrealisme, Art Nouveau, Art Deco, Pop-Art, enzovoort.
En alle
denkbare onderwerpen: stripfiguren, science fiction, het kaartspel,misdaad,
sex, sport, de circuswereld, cinema, het Wilde Westen, steden, automobielen,
vliegtuigen, raketten, legendes, etcetera.